Immagine dell'autore.

Redmond O'Hanlon

Autore di Into the Heart of Borneo

15+ opere 2,751 membri 48 recensioni 10 preferito

Sull'Autore

Redmond O'Hanlon was the Natural History editor of The Times Literary Supplement.
Fonte dell'immagine: Picture:Shannon Morris

Opere di Redmond O'Hanlon

Opere correlate

Bad Trips (1991) — Collaboratore — 232 copie
Granta 20: In Trouble Again (1986) — Collaboratore — 131 copie
Granta 50: Fifty (1995) — Collaboratore — 117 copie
Granta 39: The Body (1992) — Collaboratore — 105 copie
Granta 10: Travel Writing (1984) — Collaboratore — 88 copie
Granta 11: Greetings From Prague (1984) — Collaboratore — 60 copie
Naar huis (1994) — Collaboratore — 16 copie
Op reis met... — Collaboratore — 6 copie
Ondertussen ergens anders (2014) — Collaboratore — 4 copie
Grenzeloos (1999) 3 copie
Vakantieverhalen — Collaboratore — 1 copia

Etichette

Informazioni generali

Utenti

Recensioni

This is a complex and rich book: it takes the form of a diary of an intrepid tropical journey, but at a deeper level it is an observant and challenging look at the people (predominantly men in greater depth) whom O'Hanlon travels with and meets. These people's manners and moods run the gamut of responses to their circumstances as more or less marginal residents of Congo-Brazzaville: chiefly Marcellin, his main guide, a highly educated man of some authority whose resentment at his lack of opportunity to express his talents seems to have twisted his character into domineering, nymphomania and deviousness. He also encounters Marcellin's subordinate nephews, bothersome government officials and soldiers (in a wonderful opening section dealing with his efforts to obtain the right visa), tyrannical local bosses, feuding villagers, exotic pygmies, and many women who in each location gravitate to Marcellin. There are shocking scenes, as on the river convoy, a malaria fever-dream, and untold wildlife sightings and disease reports. O'Hanlon is by turns adventurous, fearful, anxious, and curious, not to mention subject to drug-induced hallucinations and self-doubt, while fellow traveller Larry's reservations and homesickness serve as a foil to his romantic ideas. There is loads here for the nature and adventure reader, but even more for the reader interested in getting an unvarnished, unexpurgatedly realistic view of the relations between people of differing levels of power and opportunity in a modern post-colonial society, one where Euro-Americans are not much esteemed but still vastly wealthier in money and life-chances: the academic adventurers with money and daring, reduced to dependence and ignorance in their strange surroundings; the thwarted local 'big man'; the hangers-on doing the best they can without much hope for the future; the traditional pygmies hoping to keep out from under the thumb of the region's Bantu colonists; a country of meaningless official ideology, corruption, unsatisfying liaisons, callous bargaining and everybody trying to make the best of a losing hand. There is very little explicit authorial editorialising, and there is so much going on in this book that it can be hard to get a mental handle on it, but this is also what makes it so richly thought-provoking. This is a reality presented with very little censorship or opinionation; it is in many ways saddening and startling. It is not necessarily a hugely enjoyable book, or one that is easy to read, but it is a strange travel book of rare human depth.… (altro)
 
Segnalato
fji65hj7 | 9 altre recensioni | May 14, 2023 |
In mijn vorige boekbespreking https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/01/warmwatermuziek-charles-bukowsk... had ik het (onder andere, uiteraard) over de reden waarom ik nooit eerder een boek van de auteur (daar Charles Bukowski) besproken had: “(…) dat ik zijn werken al bij voorbaat zo afgrijselijk vond dat ik ze nooit gekocht heb, dat ik (een van) zijn werk(en) gelezen heb vóór ik ooit aan besprekingen begon, dat ik nog niet aan het lezen van (een van) zijn werk(en) toegekomen was, of dat ik het nog nergens voor een zacht prijsje op de kop had kunnen tikken”. Voor Bukowski gold “dat ik het nog nergens voor een zacht prijsje op de kop had kunnen tikken”, voor Redmond O’Hanlon geldt “dat ik (een) van zijn (werk(en) gelezen heb vóór ik ooit aan besprekingen begon”. Dat werk was Naar het hart van Borneo (Into the heart of Borneo) en ik neem me voor het samen met Congo (Congo Journey) ooit weer eens te lezen, want het voorliggende Storm (in het Engels Trawler – wellicht vermoedde de uitgever dat de meeste mensen het Nederlandse woord daarvoor, treiler, niet zouden kennen) heeft me bevestigd dat O’Hanlon niet alleen in het éérste boek dat ik van hem las steengoed is. Zelfs al is Storm dan meer een reis naar de binnenlanden van de mens dan naar die van… de zee.

O’Hanlon, geboren in 1947 in het Engelse Dorset en inmiddels dus 75 jaar oud, werd immers het meest bekend door zijn reizen naar een aantal van de meest afgelegen oerwouden op de planeet en vooral zijn boeken daarover: Naar het hart van Borneo (waarvan de titel niet toevallig gebaseerd is op het door mij eerder besproken Hart van duisternis https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2021/11/hart-der-duisternis-joseph-conr... van Joseph Conrad – hij schreef in 1984 een boek getiteld Joseph Conrad and Charles Darwin: The Influence of Scientific Thought on Conrad’s Fiction), Into deepest Borneo en Borneo and the poet over het gelijknamige eiland, staatkundig opgedeeld tussen Indonesië, Maleisië en Brunei; Congo Journey over, uiteraard, Congo; In trouble again over een reis door Venezuela en Brazilië (A journey between the Orinoco and the Amazon). Maar na die “uitputtende en gevaarlijke reizen (…) - reizen die alle drie bestsellers opleverden”, dixit de achterflap, leek de destijds toch ook al 56 jaar oude O’Hanlon “het wat rustiger aan te gaan doen”, koos als “volgende reisdoel (…) Groot-Brittannië”, maar zou zichzelf niet geweest zijn “als hij niet ook daar op zoek ging naar gevaar”: “Hij achterhaalde de kapitein van het enige vissersschip dat ook tijdens een orkaan uitvaart en verzekerde zich van een plaats aan boord. Het resulteerde in een avontuur dat O’Hanlon tot de grens van de waanzin dreef – of misschien wel daar voorbij.” Storm is dan wel geen verslag van een reis naar the heart of darkness, maar echt helder valt de plaats die O’Hanlon in gezelschap van de bemanning van de Norlantean (K508) bezoekt, in ieder geval ook niet te noemen. En nét het feit dat hij uiteindelijk geen uitgebreid verslag uitbrengt over de orkaan waar het schip op afgaat en in terechtkomt (of net niet – “het is waarschijnlijk windkracht 11 met uitschieters naar 12 (…) Windkracht 12, een orkaan uit de eerste categorie, weet je, een kleintje, de laagste categorie, niet zo erg als je hoopte”), maar wel duidelijk maakt wat er in zijn geest en in de geest van de bemanning omgaat, maakt dit boek anders dan andere boeken over “ontdekkingsreizen”, inclusief de andere boeken van O’Hanlon. En dat nog los van het feit dat O’Hanlon, in tegenstelling tot de man die de schipper heeft weten te overtuigen hem aan boord te nemen, Luke Bullough (die de treiler in kwestie zelf ook nog nooit gezien heeft, overigens), echt op geen enkele manier voorbereid is op déze ontdekkingsreis: “Hij [Bullough dus, noot van mij] is bioloog bij het Mariene Laboratorium in Aberdeen en zit bij de reddingsbrigade van Aberdeen, een man die een enorme ervaring heeft met de echte zee: als onderzoeksduiker op Antarctica, als ambtenaar van de visserij-inspectie op de Falklandeilanden, en op trawlers en onderzoeksschepen in het noorden van de Atlantische Oceaan. En ikzelf? Tja, ik heb weleens deel uitgemaakt van de bemanning van zeer kleine jollen bij zeilwedstrijden rond plastic boeien in een beschutte baai, en o ja, dat vergeet ik bijna: ik heb als passagier op die veerboten in het Kanaal gevaren.”

Já, dat is grappig, en ondanks het feit dat noch de Nederlandstalige noch de Engelstalige Wikipedia zulks vermelden, was net dát wat me van bij het eerste boek dat ik van hem las zo aan hem beviel: het vermogen zichzelf absoluut niet serieus te nemen en datgene waarin dat vermogen kadert, zijnde een enorm gevoel voor humor. Een keer aan boord van de Norlantean komt dat minder uit de verf, simpelweg omdat hij daar zeer snel de grip verliest (letterlijk en figuurlijk), maar deze passage uit het inleidende hoofdstuk zal ongetwijfeld duidelijk maken wat ik bedoel: “Achthonderd kilometer verder en één dag later reed ik in mijn kleine donkergroene Renault Clio [groen is voor de vissers van de Norlantean om een of ander onduidelijke reden deel van hun uitgebreid bijgeloof – een bijgeloof waaraan in dit boek ook regelmatig aandacht besteed wordt – en daardoor absoluut not done, al zijn de meeste netten bijvoorbeeld wel degelijk groen, noot van mij] in Aberdeen langs de haven, sloeg een zijstraat in en parkeerde bij een van mijn favoriete hotels: het St. Magnus Court. Het is een drie verdiepingen tellend gebouw van grijs Aberdeens graniet, waarvan de voorgevel is versierd met drie verspreide, uitspringende torentjes, een grote op elke hoek en een kleintje net naast het midden boven de regenpijp, en het wantrouwt iedereen die binnenkomt. De begane grond wordt in beslag genomen door een bookmaker links en een bar rechts; een sticker op de voordeur van het hotel verkondigt: DIT IS EEN DRUGSVRIJE ZONE. Een elektronische straal laat een alarmbel één keer afgaan zodra je naar binnen stapt: Ping! (Een dakloze, psychopathische seriemoordenaar is zojuist dit hotel binnengedrongen.) Er is nog zo’n apparaat halverwege de trap: Ping! (Hij is op weg naar boven!), en voor de receptie zit een derde – maar die kun je treiteren door in een klein kringetje rond te lopen: Ping! Ping! Ping! (Mijn god, hij wil hier blijven. We hebben een gek in huis!)” Zeer visueel, zeer grappig. Vind ik toch.

Maar daarna pas begint het échte avontuur, een avontuur dat in de eerste plaats gekenmerkt wordt door een enorm gebrek aan slaap en al om vier uur ‘s morgens begint: “Ik weet nog dat ik dacht: tóé nou, je kunt wel iets meer je best doen, maar ja, het is vier uur in de ochtend, het tijdstip waarop alle lichaamssystemen wegzakken, waarop de lichaamsklok het opgeeft en waarop oude mensen zoals jij statistisch gesproken besluiten zich om te draaien en in hun slaap overlijden”. En in de tweede plaats dus door de daarmee samenhangende trip naar je eigen binnenlanden: “(…) jij en ik en de jongens [krijgen] per zesendertig uur gemiddeld zo’n drie uur slaap (…) En bovendien krijg je die drie uur slaap niet eens als drie uur achter elkaar. Er is zelfs geen tijd om een normale slaapcyclus van negentig minuten te voltooien. De slaaptijd wordt verdeeld over losse periodes van een uurtje, hooguit. Tussen de trekken door, wanneer het net is uitgezet, moet je je kans schoon zien. Maar pas nadat je klaar bent met het strippen en sorteren en pakken en stouwen van de vangst van de vorige trek. En Redmond, de omvang en frequentie van de vangst is afhankelijk van de bekwaamheid van de schipper. Naarmate de schipper minder bekwaam is – of misschien, als je boft, als hij een oudere man is, de eigenaar van zijn schip, die zijn schulden heeft afgelost, die het zich kan permitteren om het wat rustiger aan te doen – krijg je meer slaap. Maar Jason is al beroemd onder de trawlervissers: ze zeggen dat hij de allerbeste is. En hij heeft een schuld van twéé miljóén pond.”

Wat overigens ook de reden is waarom Jason Schofield (die sindsdien een andere weg https://greenmarineuk.com/team/ bewandeld heeft) wél de oceaan op gaat tijdens orkanen. Los van het feit dat hij niet eens officieel kan méten of hij in een orkaan zit: “‘En hoe noem je dit, Jason? Een zware storm?’ ‘Dit? Een zware storm?’ Als Jason lachte deed zijn hele slungelachtige lichaam mee: alle zichtbare perifere onderdelen schokten van plezier, in uiteenlopende richtingen. ‘Bryan! Wat denk jij? Windkracht 7? 8?’ Bryan haalde zijn schouders op. ‘Tja, weet je, Redmond, we hebben hier bijna alles. Min of meer alles wat we nodig hebben. Maar niets om de windsnelheid te meten. Want dat is zonde van het geld. Zoiets hebben we niet nodig. Dat is zinloos. Je vist, of je vist niet.’ ‘En wanneer is je vist niet?’ vroeg ik, me er vagelijk van bewust dat ik niet alleen het vermogen om op twee benen te staan was kwijtgeraakt maar ook om te spreken. ‘Je houdt alleen op met vissen als de wind vooruit sterker is dan de motoren beneden. Simpel. Je stopt wanneer je het net niet meer kunt openhouden. Maar onthoud goed, Redmond: je verdient niets wanneer je bijligt. En je verdient niets wanneer je slaapt!’”

En zo gaat het van Scrabster (nabij Thurso) langs het eiland Hoy naar Stromness (op de Orkneys) en van daaruit “naar het noordwesten” om de visgronden te bereiken waarvan de locatie uiteraard niet genoemd wordt (de schipper wenst daar geen reclame voor te maken), voorbij zeeziekte en kotsen (bij O’Hanlon, al kan die op de duur ook weer gewoon, zelfs véél, eten en het binnenhouden), over “knobbels” (“een trawlvisser [noemt] (…) een grote golf nooit een golf maar een knobbel”), naar een hoop lessen voor onze “ontdekkingsreiziger” en onszelf. O’Hanlon verstaat daarbij de kunst de lezer – die uiteraard even onervaren is als hij – mee te nemen in z’n eigen overdonderdheid en hem pas geleidelijk aan, zoals hij dat zelf wellicht heeft ervaren, in kalmer vaarwater te brengen wat de toevloed aan wetenswaardigheden (over de visserij, over de geologie van de oceanen, over vissen, over de Europese Unie, enzovoort) betreft. Wat in het begin een oceaan aan onbekende termen is, wordt geleidelijk aan een zee, en die zee wordt geleidelijk aan een binnenmeer. En je snapt als kritische lezer… niet hoe O’Hanlon het doet. Net zomin als Luke Bullough het snapt: “(…) ik dacht dat je acht uur per nacht zou slapen, als een verstandige ouwe zak, en gewoon zou tóékijken. Dat horen schrijvers toch te doen? Of niet? Hoe kun je in vredesnaam een verstandige gedachte hebben als je net zo gestoord bent als wij allemaal?”. Maar O’Hanlon geeft dus hele gesprekken weer, exacte beschrijvingen (daar lijkt het toch op), een duidelijk verloop van de gebeurtenissen (zélfs als de waanzin begint toe te slaan – al beginnen die gesprekken dan bijvoorbeeld over de homofilie in het Spartaanse leger te gaan en de clubs aan de oude Engelse universiteiten en de wervingsmethodes voor de Britse marine, en over wijkverpleegsters van de Orkneys die de enige geschikte vrouwen zouden zijn voor leden van de reddingsbrigade van Aberdeen, enzovoort, enzovoort), en toch lijkt hij nergens tijd gehad te hebben om wat dan ook te noteren voor zichzelf en heeft hij ongetwijfeld niét met een bandrecordertje rondgelopen (z’n camera heeft hij trouwens alleen maar gebruikt om tijdens een “rustig” moment foto’s van de bemanning te nemen en om het wetenschappelijke werk van Luke Bullough, op diens instructies, tot en met de technische voor de camera, vast te leggen). De man moet een enorm goed geheugen hebben – zelfs al vraagt hij zich in de loop van het verslag af wat hij “in vredesnaam tegen Luke gezegd” heeft -, of op z’n minst het vermogen om alles weer op te roepen wanneer hij het nodig heeft voor het schrijven van een boek, en dat is toch wel iets waar ik jaloers op ben: “Robbie, aangewezen als mijn beschermer, hield zich op het belachelijk slingerende dek in evenwicht alsof hij daarop woonde, wat vermoedelijk ook zo was gedurende minstens twee derde van zijn leven. En hij zag eruit alsof hij ter plekke was vastgegroeid, en dat is ook deels waar, dacht ik, want onder deze omstandigheden moesten zijn spieren, zonder dat hij het zelf wist, terwijl ik toekeek aan het groeien zijn. En het viel me op dat zijn hoofd, hoe extreem de deining ook was, steeds horizontaal bleef, alsof hij hoog, achter in zijn nek, een gyroscoop had ontwikkeld. Terwijl hij daar gewoon stond te wachten (waarop?) maakte hij een waakzame, snelle indruk, even energiek als een hermelijn. Zijn versleten vlekkerige rood-zwarte overlevingspak, de bovenkant over een marineblauwe pet met klep heen getrokken, sloot even strak en soepel om hem heen als een cuticula om een schaaldier. Hij lachte naar me. Naast de grote Bryan (een viking) leek hij heel klein; hij had donkere ogen, een scherp gezicht, een lange smalle rechte neus (hij was een Pict…). Hij is niet zó ver weg, dacht ik terwijl het dek een slingerbeweging van vijfenveertig graden beschreef. Alleen zou er evengoed een kloof van driehonderd meter kunnen liggen tussen deze trommel met opgerolde staalkabels [waaraan O’Hanlon zich op dat moment vasthoudt, noot van mij] en zijn twee vriendelijke bouten halverwege die tweeënhalve meter vettig dek vol zeeschuim en het volgende houvast (de rand van een drinkbak of een netgeleider of hoe het ook mag heten). Robbie zwaaide. Hij wenkte me om naar achteren te komen. (Nee, ik verroer me niét. Ik blijf hier. Desnoods veertien dagen lang. En als ik in deze kou mijn handen kon voelen, wat niet meer het geval is, zou ik me nog steviger vasthouden.) Robbie stak zijn beide duimen op, een geweldig gebaar. (Nee, ik hef geen hand op, en wat schreeuwen betreft, zou je een sirene in je keel moeten hebben om je in deze wind verstaanbaar te kunnen maken.) Robbie gaf me een nadrukkelijk V-teken. Ik kon er niet op reageren. Dus stak hij één vinger op in een heftig, obsceen, plastisch pompend gebaar. We waren dus vriénden… En daardoor deed een twintigste van de krankzinnige, onverschillige, gewelddadige, ongevoelige buitenwereld er op slag niet meer zoveel toe…”

Een “krankzinnige, onverschillige, gewelddadige, ongevoelige” en ook voor ervaren vissers van de Orkneys – zo ervaren dat ze Schotten “zuiderlingen” noemen - gevaarlijke en, al zijn ze dan in een groepje, eenzame wereld: “(…) je bent steeds van huis. Het is erger dan de mijnen. Mijnwerkers gaan naar huis! Één ploegendienst en ze zijn weer thuis! En bovendien is het hier gevaarlijker, veel erger. Soms, tja, soms ben je zo bang dat je in je broek schijt. Dan loopt het je dun door de broek!’ Sean liet weer zijn vrolijke lach horen, een brede lach op zijn gedrongen gezicht, een energieke, aanstekelijke, zweterige, biologische lach. ‘Maar jíj niet, Redmond. Zelfs niet als we die windkracht 12 krijgen! Jou kan niks gebeuren!’ ‘O nee?’ zei ik, en rechtte mijn schouders. ‘Hoe dat zo?’ ‘Omdat jij alles al hebt uitgekotst! Jij hebt niks meer over!’” Maar ook een wereld waarvan mensen op de wal, mensen zoals u en ik, zelfs hun eigen vrouwen, zo weinig begrijpen en waarvan de vissers hopen (“Kun je ervoor zorgen dat onze vrouwen, de vrouwen van wie we goddomme houden, gaan begrijpen wat hier gebeurt? Kun je dat? Want wij kunnen het ze niet zeggen, dat staat vast, omdat ze het niet zouden geloven – en bovendien schijnen ze allemaal hoe dan ook te denken dat we hier op zee wíllen zijn, dat we bij de jongens wíllen zijn of wat dan ook, of dat we van de zee houden”) dat O’Hanlon ze toch zal kunnen overbrengen: “(…) je kunt jezelf trainen om het aan te kunnen, maar een klein beetje, en daardoor kan ik me nog bijna alles herinneren van wat jij hebt gezegd, en bovendien gaan de jongens hier elke keer weer doorheen; het is hun baan, en zij bazelen niet door over het onderbewustzijn! Nee, zij laten de mentale pijn van dit alles alleen merken door stomdronken te worden zodra ze de wal op gaan. En uiteraard is er niemand, niémand aan de wal die hen begrijpt of vergeeft. En dan hebben ze minstens zesendertig uur slaap van het hoogste niveau nodig – maar hun vrouwen hebben zich al helemaal in de stress gewerkt, omdat ze zich verwaarloosd voelen, omdat ze twee of drie weken zonder man hebben gezeten, en helemaal aan hun lot zijn overgelaten en in hun eentje op de kinderen hebben moeten letten, zonder dat ze een dag vrij hebben gehad, en hun man heeft zich op zee vermaakt, en daarom vertellen ze hem over alle problemen die hij heeft veroorzaakt doordat hij weg is geweest en dan staan ze er verdomme op samen te gaan winkelen… En daarom wordt de trawlvisser weleens, heel af en toe, gewelddadig. En dan belt iédereen de politie.”

En in het overbrengen van die wereld, van die telkens terug kerende trip naar de eigen binnenlanden is O’Hanlon wel degelijk geslaagd, terwijl hij tot het einde ook blijft duidelijk maken dat hij, al is hij dan niet meer zeeziek en kan hij een vis “strippen”, niet half zo stoer is als z’n reisgezellen: “(…) jij hebt dus handen als een lederschildpad, Luke, terwijl ik… ik waarschijnlijk nog áltijd meidenhanden heb… ja… de Rode Khmer hoeft er maar één blik op te werpen en ik word al achter een struik gebracht en gesmoord met een hermetisch gesloten plastic zak”. En dat zijn interessesfeer niet ónder de zeespiegel zit: “Ik zei geschokt tegen een drieteenmeeuw, die een kleine twee meter boven mijn hoofd in de lucht zweefde: ‘Die Luke toch, het spijt me, hij houdt gewoon niet van jullie, hij geeft niet zoveel om jullie als ik, snap je wel? Hij had niet eens oog voor die grote burgemeesters – die enge schurken daarboven, zie je wel? -, laat staan voor jóú, de mooiste kleine meeuw die er is; jeetje, die Luke toch, het spijt me; jullie hebben gewoon niet zijn belangstelling, dat geeft niet, jij kunt er niets aan doen, het zit in hem; je zult het niet geloven maar Lukes grote liefde in het leven, zijn passie, zijn vissen.’” En dat hij niet de enige is die het niet volhoudt in die wereld: “(…) als je de waarheid wilt weten, (…) nog niet de helft van de toekomstige trawlvissers, bij lange na niet, gaat langer dan de eerste paar reizen mee – ook al zijn ze, zoals ik al heb gezegd, opgeleid op de zeevaartschool van kapitein Sutherland in Stromness – en hoe komt dat? Door de zee? Het weer in januari? Nee, dát kan het niet zijn, want ze monsteren in alle jaargetijden aan, nee: het is dat gebrek aan slaap, het is de ángst, de doodsangst zelfs, zo je wilt – en wie kan zeggen hoe bang een ander mens wérkelijk is? - het komt doordat ze zich er niet bij kunnen aanpassen om met waanzin te leven, ook al is het een milde vorm van waanzin, gedurende een week of twee, hooguit drie. Dáárom doen ze er alles aan om een baan aan de wal te vinden… Ze houden niet van die vikingplek, weet je, van open schepen, geen beschutting, geen slaap – de plek waar de cultuur en de mythen en de wereldboom van de vikingen is ontstaan, Yggdrasil! De tovenarij en de trollen en de kleine mensen van de Orkneys en de Shetlands en hun grafheuvels, zoals Robbie, het enige gelul dat ik écht leuk vind…”

Vikings? Een mannenbond in ieder geval wel, een bond waarin ten slotte ook O’Hanlon zelf wordt opgenomen: “(…) boven aan de ladder, aanvankelijk op handen en voeten in de verwerkingskamer en vervolgens (de zee moest daarbuiten spiegelglad zijn), toen het me lukte om rechtop te gaan staan… pakte Allan Besant (gekleed in zijn gele oliebroek met vest, iets uit één stuk met bretels over een dik schapenleren jack met rode stof, zijn handen nog altijd in hun blauwe handschoenen), pakte hij mijn eigen in een blauwe handschoen gestoken rechterhand en schudde die, en glimlachte, en gaf me een knipoog en legde zijn in een blauwe handschoen gestoken rechterwijsvinger tegen zijn lippen (geen woord!), en zonder moeite te doen om zich op de bank te verkleden zwaaide hij de zware waterdichte deur naar de kombuis open, stapte over de drempel en verdween.”

Björn Roose
… (altro)
 
Segnalato
Bjorn_Roose | 16 altre recensioni | Jan 17, 2023 |
could've used a little more violence. who knew the jungle was so benign?
 
Segnalato
farrhon | 10 altre recensioni | Nov 13, 2021 |
I've now completed the three O'Hanlon jungle books: Into the Heart of Borneo (1984), In Trouble Again (1988) and Congo Journey (1996) - they are best read in that order as they grow increasingly longer and complex. Congo has been called his magnus opus. I found it the least enjoyable. It's a hot mess, reflecting the place. As another reviewer pointed out, this is not an easy read with a lot going on, many characters who are mostly distasteful, an aura of magical realism, drugs and alcohol, death and sex, fear, disease, painful insects, claustrophobia. It deserves multiple closer readings, I'm not sure I could take it.… (altro)
½
4 vota
Segnalato
Stbalbach | 9 altre recensioni | Mar 4, 2020 |

Liste

Premi e riconoscimenti

Potrebbero anche piacerti

Autori correlati

Cees Nooteboom Contributor
Paul Theroux Contributor
Danny Ilegems Contributor
Tineke Straatman Contributor
Remco Daalder Contributor
Mensje van Keulen Contributor
Aya Zikken Contributor
Stan van Houcke Contributor
Herman Hesse Contributor
Benno Barnard Contributor
Kester Freriks Contributor
Gaston Van Camp Contributor
Erik Zevenhuizen Contributor
Tijs Goldschmidt Contributor
Michael Richardson Contributor
Midas Dekkers Contributor
Ch Boissevan Contributor
Heinrich Heine Contributor
Ivan A. Gontsjarov Contributor
Wilfred Thesiger Contributor
Tinke Davids Translator
Martsje de Jong Translator
Meinhard Büning Übersetzer

Statistiche

Opere
15
Opere correlate
14
Utenti
2,751
Popolarità
#9,326
Voto
½ 3.7
Recensioni
48
ISBN
114
Lingue
6
Preferito da
10

Grafici & Tabelle